Vanaf vandaag sta ik officieel geregistreerd als werkzoekende… Als je er zo bij stilstaat, is dat best onwerkelijk want ik heb meer dan 40 jaar gewerkt en het is dus erg lang geleden dat ik ‘aan den dop’ was, zoals ze dat in Antwerpen zeggen… Bij werkeloosheid horen verplichtingen, met name de plicht om ander werk te zoeken. Daarvoor moet je zgn. sollicitatieactiviteiten ondernemen en een daarvan is een zgn. netwerkgesprek. Daarom ben ik met J. afgesproken bij het Huis van Hilde achter het station van Castricum. We gaan een flinke ommerdepom maken en we gaan het zeker ook over werk(en) hebben.

Naast het Huis van Hilde, het Noord-Hollands Archeologiecentrum en -museum, loopt een pad dat uitkomt bij een relatief nieuwe duiningang. Met een lange, vrij steile trap die een mens confronteert met zijn conditie, klim je letterlijk de duinen in, de Papenberg op. Bovengekomen wordt onze blik gevangen door een heuse eyecatcher: een uitkijktoren met een zeer bijzonder ontwerp dat verre van alledaags is. In een buizenframe van ruim zeven meter hoog hangt een stalen gevaarte: een ronde en gebogen cortenstalen constructie, die veel van een schip weg heeft. Vanaf de Beverwijksestraatweg lijkt het inderdaad alsof er een schip drijft op het groen. Uiteraard beklimmen we de toren en genieten van het uitzicht vanaf de twee uiteinden: het ene is gericht op het (zuid)westen, het andere op het (noord)oosten.



Aan de andere kant van de Papenberg – wat een bijzondere naam trouwens, waar komt die vandaan!? – dalen we netjes tussen de hekken af en komen uit op een pad. Daar stuiten we op het huis van de tandenfee… Dit vraagt wellicht om enige toelichting? Welnu, sinds een half jaar of zo treffen wandelaars in het Castricumse duin op allerlei plekken woningen aan die mogelijk door sprookjesfiguren als kabouters en feeën worden bewoond… Ondanks een oproep in de lokale pers (“Wie plaatst deze leuke huisjes, wie maakt ons zo blij!?”) maakt de maker zich niet bekend… Heerlijk toch dat zoiets nog bestaat!?

Ik ken hier de weg niet en maar J. blijkt wel thuis te zijn in dit duingebied want ze herkent her en der locaties en loodst ons al pratend (over werk en andere zaken) door het frisgroene bos naar camping Geesterduin. Helaas wordt het toiletgebouw net schoongemaakt, ik bewaar mijn plasje voor later… We koersen – niet in een rechte lijn – af op gasterij De Kruisberg, echter niet zonder van onze route af te wijken en een klein paadje in te lopen waar de bosbodem een paar weken geleden nog paars gekleurd was door een zee van hyacinten… Net passeerden we ook al een bos waar de bodem bedekt was met duizenden lelietjes-van-dalen ofte meiklokjes. We zijn het met elkaar eens dat deze typische moederdagbloemetjes dit jaar veel minder bloeiden dan normaal…

En dan is daar de gasterij. Via een uitgekiend eenrichtingsverkeerssysteem (met de vriendelijke groeten van onze premier, lezen we op een bord) komen we terecht bij een balie waar we kunnen bestellen en afrekenen. Met een dienblaadje in de hand lopen we weer naar buiten en zoeken een plekje op in de schaduw. J. geniet van haar verse muntthee met een stukje boterkoek, ik kies – ondanks het vroege uur – voor een biertje dat ik niet ken, ’n Grevensteiner Original gebrouwen door C&A Veltins, een brouwer uit het Duitse Sauerland. Schmeckt gut! Tevens werk ik een flapjack naar binnen, en dat is een soort koek, die gebakken wordt van boter, suiker en havermout. Vaak wordt er honing en/of muesli gebruikt in plaats van suiker en havermout. “Het is een traditioneel gerecht dat in Groot-Brittannië wordt gegeten bij de thee als de kinderen uit school komen,” lees ik op Wikipedia. Ik ken het van de lunchpakketten die we in de Engelse jeugdherbergen meekregen als we in dat land op wandel- of fietsvakantie waren en in youth hostels overnachtten. Sweet memories (letterlijk en figuurlijk).

Het wordt fris in de schaduw en we gaan maar weer eens verder. Ongelooflijk hoeveel paden hier nog liggen die ik nog nooit betreden heb… Het wordt steeds warmer, zeker als we stukken duin doorkruisen waar de wind geen vat op ons heeft en de zon onbarmhartig op ons neer straalt. We zetten koers op Heemskerk aan Zee…



Op het strand zit en ligt volk, naarmate we verder van Heemskerk zijn en het stille strand van Castricum naderen, wordt er ook meer bloot gerecreëerd. Sommigen zijn zo diepbruin door de zon gekleurd dat je gaat denken dat het hier al twee maanden van dit schitterende weer is… Wij weten wel beter! Zonnebankwerk, denken we. Of: die mensen hebben in Spanje overwinterd. Wij tweeën met onze bleke benen stappen dapper voort langs de waterlijn tot we een hoge & steile strandopgang bereiken. Door het mulle zand ploeteren we omhoog. Dit is echt afzien!

Aan de andere kant van de zeereep liggen de infiltratiemeertjes te glinsteren en te schitteren in de zon die ongenadig op ons bolletje schijnt.


We lopen parallel met het fietspad naar de aalscholverkolonie, komen langs de Brabantse Landbouw en zo bereiken we ten slotte de bosrand… het bos… de koelte! De Slingerweg voert ons naar Kijk Uit en dan zijn we zo weer bij het station van Castricum. Onderweg komen we nog een kabouterburcht tegen, gebouwd in een omgezaagde holle boom…

Bijna 17 km hebben we in de benen als we afscheid nemen. We geven onszelf een vet compliment. Het was een mooie wandeling en het waren leuke gesprekken. En ik ben een werk-tip rijker – volgende week eens bellen, denk ik!
Als afsluiting nog iets over de Brabantse Landbouw: ooit omvatte dit boerenbedrijf zo’n 250 ha duingebied tussen Kijk Uit en Johanna’s Hof. De Amsterdammer Andries A. Deutz van Assendelft, tevens eigenaar van kasteel Assumburg, was in de 18de eeuw eigenaar van het Castricumse duingebied. Deze familie heeft de boerderij omstreeks 1763 gesticht.
“Wie tegenwoordig een wandeling maakt door het duinterrein ”Castricum” van het Provinciaal waterleidingbedrijf – voorheen Geversduin – en, ongeveer halfweg tusschen ”Kijk Uit” en het strand, de ”Brabantsche Landbouw” passeert, zal zich nauwelijks kunnen voorstellen dat dit nog het woonhuis is van een der grootste boerderijen der Gemeente, zoo niet de grootste.
Deze boerderij die ver voor het jaar 1800 reeds gebouwd moet zijn, bevatte toen een stal, plaats biedend voor ruim 30 koeien, welke zoo was ingericht dat de koeien met de koppen naar elkaar stonden, zoodat over een middelgang daar tusschendoor geloopen kon worden, een Brabantsche stal dus. Verder een paardenstal voor 8 paarden, een z.g. hengstenstal, kalverenhokken, en een gedeelte waar de kaas gemaakt werd. Voorts een vierdubbeld vierkant voor, hooi- en zaadberging, on een ”dorsch” van +/- vijftien bij acht meter als bergplaats voor wagens enz, en op welker dorschvloer het toen aldaar verbouwde graan bewerkt werd. Tevens was los van de boerderij nog een hooiberg gebouwd, benevens een z.g. werkbolt. Het woonhuis dat onder de zelfde kop lag, bestond uit drie groote achter elkander gelegen kamers, met een opkamer, waaronder de kelder.“
Bron: de website duinenenmensen.nl.