Ik heb altijd beweerd dat ik van de seizoenen houd en ik zou ook niets kunnen verzinnen om mezelf hierin tegen te spreken. Toch moet ik bekennen dat ik de laatste jaren de winter wel eens hartgrondig verwens. Dat heeft dan te maken met twee factoren.
Eén. Het wintert niet echt. De winter suddert door in al zijn grijsheid, échte koud wordt het niet, het blijft maar kwakkelen en bovendien regent het veel.
Twee. De winters lijken steeds langer te duren. Een mens verlangt naar de lente, groen aan de bomen, slootkanten vol speenkruid en groot hoefblad – en die lente komt maar niet…
Deze dagen echter is het eindelijk wel een beetje winter. Het vriest, zelfs overdag blijft de aarde op beschaduwde plekjes wit berijpt. Er staat een felle winterzon te stralen aan een strakblauwe lucht. Op de sloten ligt een vliesje ijs en in het noorden van Nederland, dat deel dat Friesland en Groningen wordt genoemd, zijn de schaatsen zowaar al aangebonden… En morgen is er sneeuw in de verwachting. Kijk, zo mag ik de winter graag lijden.
In de pan ligt een heerlijk stuk stoofvlees van een Schotse Hooglander te sudderen. Ook dát hoort bij de winter!
Lekker! Winter!